Economie
 
De Romeinse tijd kende periodes van grote economische groei, vooral in de eerste eeuw en de pax Romana bestond er een groeiende handel en nijverheid. Bedrijven schoten als paddestoelen de grond uit. De aanwezigheid van steden en legerkampen zorgde voor een gunstige afzetmarkt. De introductie van de geldeconomie zorgde voor vergemakkelijking van de handel. Wegen maakten de bereikbaarheid groter. Politieke stabiliteit zorgde voor een economisch gunstig klimaat.

Munten
Nieuw in de Romeinse tijd was de introductie van de geldeconomie. Er bestonden wel keltische munten, maar meestal werd gebruik gemaakt van ruilhandel. De Keltisch munten dienden waarschijnlijk meer als prestigeobject of voorwerp met een sociale of culturele betekenis. Keltische munten zijn klein en hol. Bekend zijn de zogenaamde 'regenboogschoteltjes'. Ze worden wel toegeschreven aan de Bataven.
 
De Romeinen introduceerden een compleet muntsysteem, met alles erop en eraan. Aan de ene kant van de munt stond de keizer afgebeeld, aan de andere kant een afbeelding, vaak een personificatie, bijv. Fortuna of De Staat. Keizer Augustus legde definitief de verschillende waardeverhoudingen vast. Ondanks er steeds meer inflatie kwam bleek het systeem tot ver in de derde eeuw gelden. Dit betekende dat men met dezelfde munten kon betalen van Londen tot Boedapest tot Irak. Daar kunnen wij met de euro niet tegenop!
 
Hieronder een overzicht van het Romeinse muntsysteem.

1 Aureus = 25 denarii
Aureus = gouden munt
Denarius = zilveren munt
(vaak door corrosie erg zwart)

1 denarius = 4 sestertii
Sestertius = bronzen munt, erg groot en zwaar

1 sestertius = 2 dupondii = 4 as
Dupondius = geelkoper, maar vaak groen door corrosie. Vanaf 69 keizer met stralenkrans.
As= roodkoper, lichter dan dupondius.
Keizer met lauerkrans

1 as = 2 semisses = 4 quadrantes
Semis = ter grootte van een stuiver, licht
Quadrans = ter grootte van een dubbeltje/kwartje, vaak vrij dik.

De munten dienden niet alleen als betaalmiddel, maar ook als propagandamiddel. De Romeinse keizers portretteerden zichzelf maar al te graag in volle glorie en ieder keizer kon kiezen waar hij zijn propaganda op richtte. Religie of overwinningen, iedere keizer wilde iets anders uitstralen. Voor het eerst bestond er een medium dat zo veel mensen tegelijk bereikte. Soms stuurde de keizer speciale lichtingen geld met een bepaalde afbeelding naar specifieke gebieden. Zo kon hij nog extra invloed uitoefenen.

De introductie van het geld zorgde ook weer voor banen: de Argentarii (bankiers) en nummularii (geldwisselaar) zorden ervoor dat je kon wisselen, en dat er geen valse, of lichtere munten tussen zaten. De metaalwaarde was bij de Romeinen namelijk nog de echte waarde.

Beroepen

In de Romeinse periode bloeide de handel en nijverheid. Voor het eerst werden dingen op grote schaal geproduceerd, zoals bijvoorbeeld aardewerk en brons. Mijnen werden op grote schaal geëxpoiteerd, grondstoffen gewonnen. Dit alles op bijna industriële schaal. Veel steden specialiseerden zich een bepaalde tak van nijverheid: Keulen stond bekend om zijn glasblaaskunst. Er ontstonden een soort gilden of beroepsverenigingen, de collegia.

Aanvankelijk was de economie grotendeels afhankelijk van de import uit Gallië en Italië. De grote afhankelijkheid lijkt echter een stimulans te zijn geweest economisch onafhankelijk te willen worden. In enkele generaties is een omvangrijke productiecapaciteit opgebouwd. De meeste bedrijven waren kleine familiebedrijven, maar er waren ook grote bedrijven en natuurlijk ook staatbedrijven.

Exploitatie van bodemschatten was keizerlijk privilege. In Duitsland werd lood, steenkool, goud en koper gewonnen. Daar werden ook legioensstempels gevonden Economisch van groot belang was het zinkerts, waarvan munten gemaakt werden.

Het bouwbedrijf maakte de stap door van houtbouw naar steenbouw. Dit bracht allerlei nieuwe beroepen met zich mee. Op grafstenen zien we architecten, steenhouwers, wandschilderaars etc. etc. De behoefte aan steen voor al die steden en legerkampen was enorm. Waar kon werden steengroeven geopend. Voor de vakwerkbouw was ook enorm veel hout nodig, dus de timmerelieden en houtbewerkers hadden genoeg te doen.

Nieuw was de productie van dakpannen en bakstenen. Grote pannenbakkerijen waren in militaire handen. Dit is o.a. te zien aan de legioensstempels op de dakpannen. De productie moet enorm zijn geweest. Op het landgoed de Holdeurn bij Nijmegen zijn een aantal kolossale ovens opgegraven. De dakpan was een nieuwe uitvinding in de Romeinse tijd. De Romeinse dakpan bestaat niet uit één stuk, zoals bij ons, maar er zijn twee typen, de platte tegula en de halfronde imbrex, die erover heen werd gelegd.

Overal verrezen pottenbakkerscentra. Heerlen en Nijmegen zijn wel de bekendste voorbeelden. Daar stonden een groot aantal ovens bij elkaar, maar er waren elders ook kleinere bakkerijen. Meestal lagen de pottenbakkerijen buiten de muren van een stad, vanwege het brandgevaar.

Het economische centrum van de regio was Keulen. Er waren veel pottenbakkers, maar de Agrippinenses stonden toch vooral bekend om hun glasblaaskunst. Sinds de uitvinding van het glasblazen rond 50 voor Chr. was deze techniek immens populair geworden. De Keulse glasblazers hebben de meest schitterende producten gefavriceerd.

Ook uit de zorgsector kennen we beroepen: er bestonden medici, oogartsen en dierenartsen. We vinden veel medische instrumenten terug omdat de Romeinse artsen een flink hoog niveau wisten te bereiken dankzij de Griekse kennis van de geneeskunde. Er konden zelfs operaties worden uitgevoerd.

Ondanks al deze nieuwe beroepen uit de stad draaide de Romeinse economie voornamelijk op de landbouw. De grote akkerbouwbedrijven in het zuiden van ons land, de villae, produceerden een surplus aan graan, waarop flinke winst gemaakt kon worden. Rijke mensen investeerden graag in dit soort bedrijven, omdat dit de enige redelijk betrouwbare manier was van beleggen in de Romeinse periode. De introductie van nieuwe graanrassen en verbeterde landbouwtechnieken leverde een aanzienlijk hogere productiecapaciteit op.

Ook de eenvoudige mensen wisten met hun boerenbedrijven vaak vooruitgang te boeken. In zogenaamde inheems-Romeinse nederzettingen zien we vaak dat begonnen wordt met één klein boerderijtje, en dat in de loop van de tijd er steeds meer boerderijen bijkomen. In latere fases wordt vaak het hoofdgebouw in steen herbouwd en van 'moderne' Romeinse gemakken, zoals vloerverwarming voorzien. Ook boekte men vooruitgang met het fokken van nieuwe veerassen, die meer vlees en leer opbrachten.

Handel

In 1970 werden een groot aantal wijaltaren voor de godin Nehalennia opgedoken bij Colijnsplaat in Zeeland. Er heeft daar een grote tempel voor deze inheemse godin gestaan. Even verderop bij Domburg stond nog een tempel (provinciegrens?). Handelaren schonken zo'n altaar aan de godin in de hoop op een veilige overtocht. Op de stenen lezen we veelvuldig het begrip negotiator, groothandelaar. Ook van stenen van elders kennen we deze handelaars. Deze handelaren zullen we op Engeland gevaren hebben. We kennen een Negotiator Artis Lapidariae (handelaar in steenhouwerswerken), een Negotiator lignarius (houthandelaar), N. pistoricius (bakkerswaar), N. frumentarii (graan), N. Lanio (vlees), N. vinarius (wijn), N. allecarii/salarii (vissaus), N. cretarii (aardewerk), Negoriator seplasiarius (zalfjes), N. vestiarius importator (kledingimporteur). Dit geeft al de gevarieerdheid aan van wat verhandeld werd. En deze van inscripties bekende namen zijn nog maar het topje van de ijsberg. Met andere woorden: ook de handel bloeide.